Op verzoek van cursisten die geen Facebook-pagina hebben geef ik ook op de pagina Uitgelicht uitleg over het Mérode triptiek.
Het Mérode-altaarstuk werd rond 1430 geschilderd en wordt toegeschreven aan Robert Campin. Campin wordt beschouwd als de grondlegger van de Vlaamse Primitieven.
In dit album ga ik in op het paneel en vertel ik iets over de inhoud en de symboliek. De naam Mérode is van de Belgische adellijke familie, de laatste particuliere eigenaar voordat het werk in 1956 in het bezit kwam van het Metropolitan Museum.
Voor een altaarstuk is het vrij klein. Dat wijst erop dat het niet voor een kerk is gemaakt, maar voor privégebruik. De opdrachtgever was waarschijnlijk de man op het linker paneel, de koopman Peter Ingelbrechts. Het wapenschild van zijn familie is te zien in het raam op het middenpaneel.
Het linker paneel
Het linker paneel van het Mérode-altaarstuk toont de opdrachtgever voor het werk, knielend als ware hij getuige van de aankondiging op het middenpaneel. Die opdrachtgever was Peter Engelbrechts (of Ingelbrechts), uit Mechelen. Waarschijnlijk is zijn vrouw later toegevoegd, na hun huwelijk. Dat geldt ook voor de man bij de poort. Onderzoek met röntgenstralen heeft uitgewezen dat de penseelvoering sterk lijkt op die van Campins leerling Rogier van der Weyden. Hoewel het paneel aan Campin is toegeschreven is het niet uitgesloten dat van der Weyden het paneel schilderde of er aan meewerkte.
Het middenpaneel.
Bij het raam in de linkerbovenhoek (A) ziet u Jezus. Hij komt aanvliegen, nu al met kruis. Hij vliegt rechtstreeks naar de schoot van Maria (C). In het centrum bovenaan zit een rood paneel (B), daarin zit het hoofd van God. Bij D hangt een ketel, een witte handdoek en daaronder de witte bloemen, de lelie. Dit alles zijn symbolen voor reinheid. E en F zijn Getijdenboek en Bijbel. Drie keer staat er een G, een haard die niet brandt, bovenin een kaars die uit is en op tafel ook een kaars die net is gedoofd. Symbolen voor het licht van Christus of God. Het gewone licht had men niet meer nodig, dat kon dus uit.
Het rechter paneel
Het rechter paneel van het Mérode-altaarstuk toont Jozef die rustig aan het werk, onwetend van het bezoek dat Maria op dat moment krijgt van de engel.
Campin maakte dit drieluik toen hij nog in Doornik woonde. Misschien is dat het middeleeuwse stadje dat op de achtergrond te zien is.
Sommigen denken dat het geen toeval is dat Campin Jozef muizevallen liet maken. Eén staat op de tafel, de andere buiten voor het raam. De theorie is dat het vangen van muizen symbool staat voor het vangen van de duivel. Sommige theologen denken dat God Jezus als lokaas naar de aarde stuurde om de duivel te vangen. De muizenval zou verwijzen naar de Heilige Augustinus die stelde dat het kruis van de Heer de muizenval voor de duivel was.
Een goede afbeelding van dit paneel vindt u hier
De Vlaamse Primitieven
De naam Vlaamse Primitieven verwijst naar een groep schilders uit de 15e en begin 16e eeuw in de Zuidelijke Nederlanden. In de 14e eeuw werkten in Italië vernieuwende kunstenaars als Giotto en Simone Martini, maar er is uit die periode nauwelijks werk bekend uit de Nederlanden. Dat veranderde in de 15e eeuw, toen het welvarende Vlaanderen een centrum voor Europese kunst werd.
Vlaamse kunstenaars verfijnden de olieverftechniek en bestudeerden de mogelijkheden om met lijnperspectief ruimte uit te beelden. Ook ontwikkelden zij het atmosferisch perspectief, door met kleurnuances afstand te suggereren in een landschap. Zij werkten op grote panelen, met aandacht voor het menselijke karakter van diegenen die zij portretteerden.
De Vlaamse Primitieven plaatsten de religieuze voorstellingen in de dagelijkse wekelijkheid, Bijbelse taferelen verschenen in de leefomgeving van hun opdrachtgevers.
Robert Campin, Dirk Bouts, Jan van Eyck, Rogier van der Weyden, Hugo van der Goes. Jeroen Bosch en Hans Memling zijn bekende Vlaamse Primitieven. Het woord ‘primitief’ betekent vroeg en verwijst naar de vroege periode van deze spectaculaire ‘Ars Nova’ (nieuwe kunst).
De Vlaamse primitieven staan bekend om het realisme, naturalisme en illusionisme (trompe l’oeil) in hun kunst. Een verfijnde olieverftechniek maakte het mogelijk om textiel, metaal en edelstenen zeer nauwkeurig weer te geven. Deze stofuitdrukking kreeg veel aandacht. Ook de weergave van licht en schaduw werd door de Vlaamse primitieven verfijnd. Deze manier van schilderen geeft de indruk dat de kunstenaars de realiteit tot in detail naschilderden, maar de composities zijn zorgvuldig samengesteld, en de portretten zijn vaak gestileerd en soms geïdealiseerd. Dit leidde, dankzij de olieverf, tot verbluffend realisme.
De Vlaamse Primitieven waren ook de eerste schilders die het bladgoud afschaften. Hun werk is gevuld met minutieuze afbeeldingen van rijkdommen, waarbij geen bladgoud maar verf is gebruikt om imitaties te schilderen die veel preciezer zijn dan nabootsing met behulp van bladgoud.
De reden waarom de Vlaamse Primitieven het als eersten zonder bladgoud konden stellen was dat de door hen ontwikkelde olieverftechniek een eigen glans met zich meebracht waarmee de goud makkelijker nagebootst kon worden. Voor die tijd werden paneelschilderingen gemaakt met temperaverf op eibasis, Dit geeft een mat beeld. Bladgoud was vrijwel het enige middel waarmee enige glans kon worden aangebracht. Olieverf was het bladgoud van de Vlaamse Primitieven.
Met dank aan Anne Schulte Nordholt en de Statenvertaling online