Verf

Wat is olieverf, wat is olieverf op waterbasis? Hoe werk ik met olieverf op waterbasis? Kan je met olieverf op op waterbasis net zo schilderen als met gewone olieverf? Vragen die ik regelmatig hoor.

Verf
Verf is in principe niet meer dan pigment met een bindmiddel. Wil je een goedkope verf maken dan gebruikt je minder pigment en voeg je een vulstof, veelal champagnekrijt, toe. Hoe goedkoper de verf, hoe slechter de kwaliteit. Op de traditionele olieverf na, is alle verf met water te vermengen. In plaats van pigmenten worden soms kleurstoffen gebruikt.

Pigmenten versus kleurstoffen.
Pigmenten zijn gekleurde poeders die niet oplossen in de vloeistof waarmee ze worden gemengd. Ze moeten worden gemalen en regelmatig in het (vloeibaar gemaakte) bindmiddel van de verf worden verdeeld. Eigenschappen van de verf zoals kleur, kleurkracht, dekkracht/transparantie en lichtechtheid worden bepaald door onder andere het type pigment.
Als een kleurgevende stof in een vloeistof oplost (uiteenvalt, zoals suiker in water), dan hebben wij te maken met een kleurstof.

Kleurstoffen.
De lichtechtheid van oplosbare kleurstoffen in verf of inkt is slecht tot matig. Ze worden daarom niet gebruikt in producten voor de kunstschilder. Een schilderij moet gezien kunnen worden en daar is licht voor nodig; de kleuren moeten dus duurzaam zijn. Kleurstoffen worden gebruikt in “hobbyproducten” als ecoline en de watervaste tekeninkten. De Oost Indische inkten verkleuren niet. Een tweede nadeel van kleurstoffen is dat zij “bloeden”, de kleur dringt door andere verflagen heen of verspreidt zich in de directe omgeving.

Pigmenten
Van oudsher zijn pigmenten zijn vaak vernoemd naar hun vindplaats. zo kwam het pigment Utramarijn, het oude Lapis Lazuli van “over de zee”, (Ultra Marine). Organische pigmenten zijn opgebouwd uit koolstofverbindingen. Voordat ze synthetisch geproduceerd werden, waren ze dikwijls van dierlijke en plantaardige herkomst. Voorbeelden van synthetische organische pigmenten zijn: alizarine, azo-pigmenten (het gele, oranje en rode kleurgebied), phtalocyanine (blauwe en groene kleurgebied) en quinacridone (een lichtecht roodviolet pigment).

Anorganische pigmenten (van minerale oorsprong) zijn metaalverbindingen, bijvoorbeeld oxides. In vergelijking met organische pigmenten is het aantal gering. Voorbeelden van natuurlijke anorganische pigmenten zijn ombers, okers en sienna’s als deze uit de aarde worden opgegraven. Pigmenten met dezelfde benamingen worden echter ook synthetisch geproduceerd. Andere voorbeelden van synthetische anorganische pigmenten zijn de cadmiumgelen, -oranjes en -roden, kobaltblauw en titaanwit.

Verlakte pigmenten zijn kleurstoffen die voor een bepaald vloeibaar bindmiddel of oplosmiddel onoplosbaar zijn gemaakt. Dit gebeurt langs chemische weg door de kleurstof neer te slaan op (te fixeren in) een voor het desbetreffende bindmiddel onoplosbare kleurloze stof (inert pigment). Ofschoon de lichtechtheid van de kleurstof hierdoor enigszins wordt verbeterd, blijft deze gering. Bovendien hebben ook verlakte pigmenten de bloedende eigenschap van kleurstoffen: de kleur dringt door andere verflagen heen of verspreidt zich in de directe omgeving.

Ei-tempera, vette ei tempera en de basis van de watervermengbareolieverf
De klassieke techniek van het schilderen met ei berust op het hard worden van het eiwit onder invloed van het (zon)licht. Het eigeel bevat meer van de chemische stof “eiwit” dan het “wit”. Eigeel bevat ook een ei-olie die een gedroogde en uitgeharde laag soepel houdt, belangrijk voor het behoud van ei als bindmiddel in verf.

Het eigeel wordt uit de dooierzak gehaald en met een beetje water (+/- 1 milliliter per dooier) losgeslagen. Pigment wordt met water tot een pasta gewreven. Pigmentpasta en eigeel worden om te beginnen in een volumeverhouding van 1 op 2 met elkaar vermengd. Elk pigment heeft voor een optimaal resultaat meer of minder eigeel nodig.  Wanneer de verf met een paletmes als een continue film van een glasplaat valt te halen is de verf geschikt voor gebruik. De klassieke methode van schilderen houdt in dat men de verf met water verdunt en met een bijna droge kwast in een streek opbrengt. In de zon is de verfstreek in enkele seconden uitgehard en kan een volgende laag worden opgebracht. Volgende lagen mengen zich niet met de vorige.

Het voordeel van de ei-tempera, de snelle droging, is ook een groot nadeel. In de loop van de schilderkunst werd aan de ei tempera wat olie toegevoegd. Daardoor droogde de verf langzamer, afhankelijk van de emulsie die je maakt kan dat wel eens een paar dagen duren. Voeg je standolie toe dan spreken we over een vette tempera; de basis van de watervermengbare olieverf.

Vette tempera
In deze verf zit eigeel, standolie, water en pigment. Eigeel bevat naast eiwit en ei-olie ook lecithine. Dit is een emulgator waarmee oliën tot wel zeven keer het volume van eigeel kunnen opnemen, terwijl het mengsel nog steeds met water te vermengen is . In feite hebben we bij gebruik van een drogende olie hier een oude vorm van watervermengbare olieverf.  Als olie kan lijnolie of standolie worden genomen. Voeg de standolie heel langzaam onder roeren toe aan het eigeel. De olie moet de tijd krijgen om fijnverdeeld in het waterige milieu van het eigeel te worden opgenomen. Voegt men met name in het begin de stand(lijn)olie te snel toe, dan wordt het water van het eigeel in fijne druppeltjes in de olie opgenomen. Dan is de emulsie mislukt. Degenen die ervaring hebben met mayonaise maken kennen ongetwijfeld dit verschijnsel.

Tempera werd als vaak als onderschildering toegepast. Daarna werd een dun laagje transparante olieverf aangebracht.

Olieverf
Sinds de zeventiende eeuw is het schilderen met olieverf de meest gebruikte techniek. In tegenstelling tot de andere schildertechnieken is het niet mogelijk eenduidige recepten te geven. De basis is het aanwrijven van pigment met een drogende olie, meestal lijnolie. Men verkrijgt dan een olieverfpasta waarmee nog niet altijd te schilderen valt. Men dient dan een schildermedium te gebruiken. Voor verdere uitleg over olieverf verwijs ik naar het artikel van Pieter Keune op de website van Verfmolen de Kat

Jan van Eyck was de eerste kunstschilder die op grote schaal olieverf ging gebruiken. Van Eyck ontdekte dat lijnzaadolie hem nieuwe mogelijkheden bood om de verf in hele dunne laagjes aan te brengen. Toch is Van Eijck niet de ontdekker van olieverf. In een grot in Afghanistan werden eind vorige eeuw schilderingen gevonden waarin walnootolie was gebruikt. De verf werd gedateerd op 650 voor Christus en zou dus de oudste olieverf ter wereld zijn. In het mengsel zaten ook allerlei andere bindmiddelen waaronder bijenwas.

Al in 12e eeuwse geschriften van Theophilus (‘Over verschillende kunsten’, 1125) staat een recept voor het maken van olieverf. Ook zijn er in kerken in Zweden Middeleeuwse beelden die al met olieverf geschilderd zijn. In een Noorse kerk in Tingelstad is een 13e eeuw altaarstuk dat geschilderd werd met olieverf. Ondanks dat de schilderingen primitief zijn, laat het zien dat olieverf, voor Jan van Eijck er mee begon te schilderen, in Scandinavië al werd gebruikt.

Tingelstad Altaar, olieverf op paneel, 13e eeuw

Caseïne-tempera
Naast ei tempera kennen we een caseïne-tempera. Caseïne is een eiwit wat uit melk wordt gehaald en heeft een goede hechtingskracht.
Een tijdje geleden werd een nieuwe tekening van van Gogh ontdekt. Deze tekening was gefixeerd met mengsel van melk en water. Het handboek van Doerner maakt wel melding van deze mogelijkheid maar vertelt er niet bij dat de caseïne uit de melk zorgt voor de hechting.

“Studie voor versleten Vincent van Gogh, 1882. Houtskool. Gefixeerd met melk

Medium W Schmincke

Zoekend naar informatie over met waterverdunbare verf kwam ik op de website van Gerstaecker het Medium W van Schmincke tegen. W moet voor water staan. Medium W blijkt een medium te zijn waarmee je”gewone” olieverf met water uit de kraan kunt verdunnen. Ik ken het zelf niet maar publiceer de recensie van Suzanne Glerum die het medium gebruikt.

“Na jarenlang olieverf met terpentine en soms wat lijnolie te hebben vermengd kreeg ik last van de dampen die bij gebruik van terpentine vrijkomen. Hoofdpijn, geïrriteerde ogen, rode huid — misschien herken je het wel.

“Ik ben op zoek gegaan naar een ander medium en kwam uit bij MEDIUM W van Schmincke. Met dit medium maak je je olieverf wateroplosbaar. De olieverf wordt met een deel van dit medium en water — gewoon, uit de kraan — vermengd en wordt dan smeerbaar en smeuïg. Ideaal, want je hebt geen last meer van kwalijke dampen. De alla prima techniek — het nat-in-nat schilderen direct op het doek — leent zich er uitstekend voor. Maar dit medium is ook geschikt voor glacerende technieken waarbij je laag over laag aanbrengt.

En schoonmaken? Je kwasten smeer je uit in een doek en maak je daarna schoon met oliehoudende kernzeep van Da Vinci — eenvoudiger kan het niet!

Het medium versnelt enigszins de droging en droogt zijdeglanzend op. De hoeveelheid die je van MEDIUM W gebruikt hangt af van hoe je schildert, maar ik doop m’n kwast in water, smeert ‘m door het medium en daarna door de olieverf.

De een zal preciezer werken dan de ander, maar ik ben een alla prima schilder en smeer de kleuren door elkaar. Ik vind die viezige tinten juist mooi! Maar wanneer je dit niet wilt, dan zet je meerdere schoteltjes met MEDIUM W klaar en gebruik je voor elke kleur een andere kwast.

Ik gebruik nu al jaren geen terpentine meer en heb geen last meer van duizelingen of hoofdpijn. Ook voor het milieu is het trouwens beter geen terpentine te gebruiken.

Suzanne Glerum”

Watervermengbare olieverf
Schilderen met watervermengbare olieverf is in principe hetzelfde als schilderen met traditionele olieverf. Het is ideale verf voor alle olieverftechnieken zoals bijvoorbeeld gelaagd schilderen, alla prima,  en glacistechnieken. Je kunt ermee werken van grove tot zeer fijne structuren, en de verf is puur of gemengd met water en/of een medium te gebruiken. Dekkend of transparant, met penseel, paletmes, roller, kwast of spons opgebracht, alles is mogelijk. Na droging blijft de kleur en structuur van de olieverf onveranderd behouden. De olieverf is een olieverf die met water mengbaar is in plaats van gewone oplosmiddelen en ruikt daarom minder sterk chemisch dan gewone olieverf. Je hebt dus geen oplosmiddelen nodig zoals terpentijn of terpentine.
Dat is het belangrijkste verschil met traditionele olieverf. Je kunt watervermengbare olieverf bovendien ook wegwassen met water. Ook tijdens het schilderen kun je de verf verder verdunnen met water en je penselen kun je schoonmaken met water en zeep. Dit type olieverf is ideaal als je overgevoelig bent voor oplosmiddelen of ergens werkt waar deze niet toegestaan zijn. Terpentijn, terpentine en andere oplosmiddelen zijn namelijk niet alleen licht ontvlambaar maar kunnen ook irriterend zijn voor de longen, huid, ogen en bij inslikken.

Dat je met watervermengbare olieverf uitstekend kunt schilderen laat Marjon zien.

Bronnen: Verfmolen de Kat, Peter van Ginkel, Wikiwand, bronnenvankennis.nl, The fine art collective, Max Doerner schilderkunst, Labshop, Kunstvensters, Deva kunstenaarsmaterialen, IL libro dell’Arte, Cenninno Cennini.

Schildersmedium en droogtijden olieverf

Wat is een medium en welk medium gebruik ik om te schilderen?

Een schilderij valt of staat bij haar ondergrond. Naast paneel en papier bestaan er twee soorten doeken waar je op kunt schilderen. het universele doek, geschikt voor acryl en olieverf en het oliehoudende doek waar je alleen met olieverf op kunt schilderen.

Schilder je met olieverf dan geef ik de voorkeur aan een oliehoudend doek. Waarom?  De olie uit je verf trekt in de ondergrond. Daarmee verliest het doek zijn glans. Bij het vernissen krijg je die glans weer terug maar mooier is om voor een paar euro meer een oliehoudend doek te kopen. In de ondergrond zit al olie waardoor je minder verlies van glans krijgt. Het olieverfpapier welk Martha gebruikte is een fantastische vervanger van een oliehoudend doek. Er is nauwelijks tot geen verlies van kleurintensiteit, de achterkant van het papier vertoont geen “doorslag” van de olie. Oliehoudende doeken zijn schaars. Wie ze zelf wil prepareren kijkt bij de recepten of gaat als volgt te werk:

“Op het schildersdoek voor olieverf wordt een preparaat van zinkwit met lijnzaadolie gebonden. Daarna hangt het doek drie dagen in de droogkamer. Vervolgens wordt het doek geschuurd. Dan volgt een laatste coating van titaanwit. Daarna gaat het doek voor nog eens 10 dagen naar de droogkamer.” Bron: Claessens Schilderslinnen

Kies je voor een universeel doek dan zal je tussentijds met retoucheervernis moeten vernissen. Alleen dan kan je echt bepalen hoe je kleuren naast elkaar zet. Tussendoor met retoucheervernis vernissen bespaart teleurstellingen van grote kleurverschillen (door het inschieten van de olie in de ondergrond) wanneer je een slotvernis aanbrengt. Slotvernis breng je pas na een jaar aan.

Retoucheervernis wordt (alleen bij olieverf) gebruikt om partijen waarvan de kleuren zijn “ingeschoten” weer helder te maken. Over deze vernis kan gewoon worden geschilderd. De vernis wordt met een spuitbus of in een dunne laag met een niet pluizende doek of een spalter (platte varkensharen kwast) aangebracht. In de praktijk betekent dit dat het niet onverstandig is om na een week even een laagje retoucheervernis over het schilderij te zetten. Je weet dan hoe de kleuren zich ten opzichte van elkaar verhouden. Bij het slotvernis komen alle kleuren terug zoals zij zijn geschilderd.

Wie zelf wil experimenteren met het maken van ondergronden vindt op deze website verschillende recepten .

Vet over mager
Schilderen met olieverf vergt ervaring en kennis van de verf en de technieken. Waar acryl zonder noemenswaardige probleem op een doek kan worden gezet, gelden voor olieverf regels voor droogtijden en het beroemde begrip “vet over mager”.

Wat is “vet over mager” en waarom is dat zo belangrijk?
Vet over mager voorkomt dat onderliggende partijen trager droger dan de daarover aangebrachte lagen. Zo voorkom je breuken in de onderlaag. De eerste laag dient schraal (mager) te worden aangebracht. Hiervoor wordt de verf verdund met terpentijn, liever geen terpentine. Tijdens het drogen van deze laag zal er geen gesloten verffilm ontstaan, maar een film die poreus is. Olie uit een volgende laag zal door de onderliggende schrale laag worden opgezogen en zich zo tijdens het drogen vastzetten in de talloze poriën. Hierdoor ontstaat er een goede hechting tussen deze twee lagen. Omdat een onderliggende (schrale) laag olie onttrekt aan een bovenliggende laag, moet er tijdens het schilderen voor worden gezorgd dat een bovenliggende laag relatief meer olie bevat. Op deze manier kan worden voorkomen dat de bovenliggende laag uiteindelijk te weinig olie zou gaan bevatten. Als een verflaag te weinig olie bevat zal dit leiden tot kwaliteitsproblemen. Vet over mager houdt eigenlijk niet veel meer in dan dat je begint met schrale verf te schilderen en er daarna met een steeds vetter medium over heen gaat. In de eerste plaats zorgt deze manier van schilderen voor een goed hechting tussen de lagen maar het zorgt er ook voor dat de onderste schrale laag een snellere droging heeft dan de laag die er overheen geschilderd wordt. Zouden de bovenste lagen sneller drogen dan barst de verf.
Voor de eerste laag gebruikt men terpentijn. Voor de volgende lagen is een ander medium nodig.

Olieverf-medium, wat is het en wat kan je ermee?

  • Olieverf
    Sinds de zeventiende eeuw is het schilderen met olieverf de meest gebruikte techniek. In tegenstelling tot de andere schildertechnieken is het niet mogelijk eenduidige recepten te geven. De basis is het aanwrijven van pigment met een drogende olie, meestal lijnolie. Men verkrijgt dan een olieverfpasta waarmee nog niet altijd te schilderen valt. Men dient dan een schildermedium te gebruiken. (Omschrijving Verfmolen de Kat)
  • Medium
    Een medium is een niet-gepigmenteerde verfstof, die dienen om olieverfpasta geschikt te maken voor het schilderen.

Olieverf mediums worden vaak gebruikt om de droogtijd, consistentie en afwerking van de verf aan te passen. Je kan bijvoorbeeld bepaalde glansgraad creëren en de droogtijd van je olieverf verruimen of inkorten, afhankelijk van welke medium je gebruikt. Je kan het medium direct mengen met de olieverf op je palet, of je penseel in het medium dippen zoals je doet met water. We hebben veel verschillende soorten olieverf mediums. Sommige hebben meerdere eigenschappen tegelijk. Dit kan wenselijk zijn maar soms ook niet. Bedenk vooraf goed welke wensen en eisen jij hebt en welke eigenschappen je wil geven aan jouw olieverf.

In principe is een universeel medium zelf te maken door 3 delen terpentijn met 1 deel koud geperste of gebleekte lijnolie te mengen. Wil je een vetter medium dan voeg je of of iets meer lijnolie toe of nog beter je maakt dezelfde samenstelling maar dan met geraffineerde lijnolie of een vettere olie als papaverolie. Spijkolie daarentegen is een olie die de droogtijd verkort.  In een sneldrogend medium zit dus Spijkolie, in een traagdrogend medium standolie of papaverolie.

De handel kent de volgende mediums, vloeistoffen en oliën:

  • Medium om de droogtijd in te korten: handig wanneer snel een natte laag over droge lagen wordt aangebracht.
  • Medium om de droogtijd te verruimen: handig wanneer extra lang nat in nat wordt geschilderd.  Ze worden ook gebruikt bij kleuren die sneller drogen dan andere kleuren. Voor droogtijden zie onderaan het artikel.
    Een goede optie is bijvoorbeeld lijnolie. Dit is een van de meest populaire olieverf mediums. Dit medium verruimt de droogtijd van de olieverf. Bij het schilderen van meerdere lagen kan dit erg handig zijn. Zorg met olieverf dat je eerst de sneldrogende lagen schildert, voor elke laag er overheen gebruik je een medium zodat die laag trager droogt.  Lijnolie verhoogt de glans en transparantie en maakt de consistentie van de olieverf gladder. Waar lijnolie vroeger vergeelde is het nu zo bewerkt dat er van vergeling nauwelijks meer sprake is.
  • Medium die de olieverf vloeibaarder maken:  Wordt vaak gebruikt om details te schilderen. Hiervoor kan  terpentijn of lijnolie of combinatie worden gebruiken.
  • Medium die de olieverf transparanter maken: Dit medium wordt vaak gebruikt bij het schilderen van glazen voorwerpen en voor glaceren. Hiervoor kan  bijvoorbeeld glaceermedium worden gebruikt.
  • Terpentine:  een kleurloze stof die een typische geur heeft. Net als benzine is terpentine een aardoliedistillaat. Vaak wordt terpentine gebruikt als verdunner of oplosmiddel van verf, vernis en lak. Terpentine is ongeschikt als medium.
  • Terpentijn: bevordert, als medium in olieverf, de droging van de verf. Het is een vetter en beter medium dan terpentine. Bij het werken met terpentijn moet voor een goede ventilatie worden gezorgd. Op het atelier staat een meter waar u kunt aflezen of er voldoende wordt geventileerd.
  • Gebleekte Lijnolie: verhoogt de vloei en vervaagt de penseelstreek. Het verhoogt de glans en verlengt de droogtijd van de verffilm. Geeft mindere vergeling dan gezuiverde lijnolie. Voorzichtig: Bij overmatig gebruik verhoogt het de kans op rimpelen van de verffilm). Niet gebruiken in de onderste lagen. Verdunbaar met terpentijn.
  •  Koudgeperste lijnolie: te gebruiken om de consistentie te verdunnen, de vloei verbeteren en de glans en doorschijnendheid te vergroten.
  • Geraffineerde lijnolie: droogt langzamer dan de koudgeperste lijnolie. Verder heeft het dezelfde eigenschappen.
  • Ingedikte lijnolie: versnelt de droging nog sneller dan gebleekte lijnolie. Verbetert de glans, vloei en duurzaamheid van de verfhuid.
  • Drogende lijnolie: Te gebruiken voor een snelle droging van alle drogende oliën, verbetert de glans.
  • Standolie: verbetert de vloei en zorgt dat de verflaag mooi glad trekt. Vergeelt niet en is bij uitstek geschikt voor glacis en fijn details.
  • Saffloerolie: een traag drogende olie die de vloei verbetert en zeer geschikt is voor lichte kleuren.  Versterkt de glans en transparantie. Gaat tegelijkertijd de vergeling tegen. Standaard wordt aan olieverf met lijnolie gemaakt. Witten wordt, vergeling te voorkomen, met saffloerolie gemaakt. De combinatie van het pigment voor titaanwit (titaandioxide) verklaart de langere droogtijd van dit wit.
  • Papaverolie: papaverolie is met name aan te bevelen voor lichte kleuren en blauwtinten in het bijzonder. Als droogtijd versneller is het minder effectief dan lijnzaadolie en saffloerolie. De droogtijd kan meer in balans worden gebracht door toevoeging van een droogstof, siccatief. Maximaal 2% siccatief toevoegen, vermijd overdosering.
  • Spijkolie: Spijkolie is eigenlijk een goedkope lavendelolie en wordt gebruikt om olieverf, welke als grondlaag dient, te verdunnen, waardoor de verf spoediger droogt en minder kans op rimpels geeft.
  • Siccatief: Het woord siccatief is afgeleid van het Latijnse woord “secca” wat “droog” betekent. We vinden deze benaming dagelijks terug op wijnetiketten: bijvoorbeeld demi-sec, maar ook in de schilderterm in secco (in tegenstelling tot het fresco). De meeste siccatieven zijn metaalverbindingen. De drogende werking is te danken aan het desbetreffende metaalion dat zuurstof aantrekt. Je koopt het als vloeistof in een flesje en moet het heel spaarzaam gebruiken (niet meer dan 2%). Gebruik je teveel siccatief dan gaat je verf binnen afzienbare tijd barsten.

Droogtijden olieverf

Korte droogtijd, ca. 2 dagen:

  • Permanent mauve
  • Cobalt blauw
  • Prussian blauw
  • Rauwe Sienna
  • Rauwe Omber
  • Gebrande Omber
  • Flake white hue (hue betekent dat de kleur uit meerdere pigmenten is samengesteld)
  • Underpainting white

Middellange droogtijd, ca. 5 dagen:

  • Gebrande Sienna
  • Cobalt violet
  • ultramarijn blauw
  • Sap groen
  • Veridian
  • Permanent alizarin crimson
  • Gele oker
  • Bruine oker
  • van Dijck Bruin
  • Cadmium Geel (inclusief alle varianten van cadmium geel)
  • Cadmium Oranje
  • Cadmium rood  (inclusief alle varianten van cadmiu rood)
  • Zinkwit
  • Lampen Zwart
  • Ivoorzwart
  • Hookers groen
  • Groene aarde

Lange droogtijd, meer dan 5 dagen:

  • Titaan wit
  • Quinacridone Rood
  • Quinacridone magenta
  • Alizarin Crimson

Bronnen: Onder de Molen, Verfmolen de Kat, Winsor&Newton, Gerstecker, Doerner, Van Beek Art

 

 

Kunst als Olympische sport

Er was een tijd dat bejaard zijn en grijze haren geen belemmering vormden voor het behalen van een olympische medaille. De oudste medaille winnaar ooit was de 73 jarige John Copley. Het lukte deze Engelse kunstenaar om op de Spelen van 1948 een zilveren medaille te winnen met zijn ets ““Polo Players”” Hij won deze medaille in de categorie “Schilderijen en Grafiek”. Het was het laatste jaar dat kunst onderdeel vormde van de Olympische Spelen.

“Polo Players”, John Copley. Ets, 27,8 bij 33,7 cm. Zilveren medaille in de categorie “Schilderijen en Grafiek” Olympische Spelen 1948. Collectie British Museum

Van 1912 – 1948 had kunst een plek op de Olympische Spelen. De kunstwedstrijden bestonden uit vijf hoofdcategorieën: architectuur, literatuur, muziek, schilderen en beeldhouwen. In een poging de wedstrijden zo objectief mogelijk te kunnen beoordelen werden er strikte regels aan deelname verbonden. Alle kunstwerken moesten sport als thema hebben en niet eerder aan het publiek zijn vertoond.

Dat kunst een tijd  onderdeel was van de Spelen dankten zij aan de Coubertain, de oprichter van de spelen. Geïnspireerd door de oude Griekse idealen ontwikkelde hij de theorie dat evenwicht tussen lichaam en geest het beste uit de mens haalt, kunst hoorde er dus bij.

De Coubertin stelde een Olympisch comité samen bestaande uit vermogende mannen die niet financieel verbonden waren aan hun land.  In 1896 gingen de eerste moderne Olympische Spelen van start in Athene. De kunstcompetities lieten nog een paar jaar op zich wachten, want de comités van de gastlanden wisten niet hoe ze kunst op een eerlijke en objectieve manier konden beoordelen.  Het is nou eenmaal lastiger te bepalen wie het mooiste kunstwerk schildert dan wie de discus het verst gooit. Met name de objectiviteit leverde veel discussie op. In 1912 keurde het toenmalige gastland Zweden het goed dat kunst onderdeel van de Spelen werden.

Het einde van de Olympische kunstcompetitie
Het wisselende aantal inzendingen, de partijdigheid van de jury’s en de weinige aandacht voor de kunstwedstrijd bij de organiserende landen; zij zorgden voor het einde aan de Olympische kunstcompetities . Cruciaal werden de Spelen in 1936 te Berlijn. In de muziekcompetitie waren 7 van de 9 juryleden Duits.  Van de 32 medailles gingen er 12 naar Duitsland zelf en 11 naar nazi-bondgenoten Italië, Japan en Oostenrijk. Onder de medaillewinnaars waren de beroemde nazi-kunstenaar Arno Breker en de architecten van het Berlijnse Olympische stadion: Werner en Walter March. Het luidde het eind van een vergeten onderdeel van de Spelen in. De laatste editie van de Olympische kunstcompetitie werd gehouden bij de spelen van Londen in 1948.

Nederlandse prijswinnaars
De enige Nederlandse gouden medaille in de categorie schilderkunst werd in 1928 behaald door Isaac Israëls. De kunstschilder won tijdens de Olympische spelen van Amsterdam goud met zijn schilderij “Rode rijder”.  De afgebeelde ruiter is de grootvader van voormalig RKD-medewerker Willem Rappard. De grootvader kocht het schilderij niet, omdat hij het paard niet vond lijken.
In hetzelfde jaar won architect  Jan Wils de gouden medaille voor architectuur met zijn ontwerp voor het Olympisch stadion. In totaal won Nederland tussen 1912 en 1948, twee keer goud, een keer zilver en drie maal brons.

Rode rijder. Isaak Israëls , olieverf op linnen, 80 bij 75 cm. Gouden medaille Olympische Spelen 1928. Collectie: kunsthandel Ivo Bouwman.

 

Bronnen: Vice, Wikipedia, Kunstvensters, Rijksdienst Kunsthistorische Documentatie, British Museum

Terpentine of terpentijn?

Wat is het verschil tussen terpentine en terpentijn?

De vraag wordt vaak gesteld. Bij het schilderen met olieverf gebruikt je beiden. Alleen wel voor verschillende doeleinden.

Terpentine.
Terpentine is een aardolieproduct wordt gebruikt om penselen schoon te maken. Het is oplosmiddel, dat verklaart ook waarom,  als je met terpentine schildert, de onderliggende laag kan oplossen. Gebruik je te veel terpentine in je olieverf dan loop je de kans dat de verf verschraald.

Gebruik terpentine dus puur als schoonmaakmiddel voor je penselen en het palet.  Synthetische vernissen kunnen ook (voorzichtig) met terpentine worden verwijderd.
Terpentine kan longschade veroorzaken. De reukloze terpentine is niet minder schadelijk dan de gewone terpentine, misschien is de reukloze variant zelfs schadelijker. Je ruikt de terpentinedampen immers niet. Zorg dus altijd voor een goede ventilatie en gebruik niet al te wijde potten om terpentine in te doen.

Terpentijn
Bij het schilderen worden twee soorten terpentijn gebruikt:

  • Portugese gomterpentijn
  • Venetiaanse terpentijn

De Portugese gomterpentijnolie is een dikke stroperige vloeistof die uit inkepingen in naaldbomen vloeit. Die vloeistof wordt balsem genoemd en wordt hard. De hars wordt ook in blokjes als hars voor de strijkstokken van strijkinstrumenten verkocht.

Om terpentijn te krijgen wordt de vloeistof  gescheiden van de vaste stof. Dat gebeurt middels verwarming door een distelleerproces.  Hoe dat gaat zie je in een kort filmpje hier.  De vloeistof die je overhoudt wordt (gom)terpentijnolie genoemd.
Pure gomterpentijn verharst heel snel, wordt gelig en moet in een donkere fles in het donker worden bewaard. Aan pure terpentijn heb je niet zoveel. Daarom wordt de terpentijnolie nogmaals gedestilleerd. Dan hou je de gerectificeerde terpentijn over, een vloeistof die zeker nog zal verharsen, maar minder snel dan de niet gerectificeerde terpentijn. Donker wegzetten is dus altijd aan te raden. Deze terpentijnolie wordt gebruikt om olieverf te verdunnen en een vernis te maken.

Venetiaanse terpentijn
Venetiaanse terpentijn wordt gemaakt uit de hars van de lariks. Het is een balsem welk als een medium voor olieverf kan worden gebruikt om te glaceren. Het wordt dan gemengd met gomterpentijn. De maximale dosering is 5%, bij een hoge dosering ontstaan, door het verschil in droogtijden, scheurtjes in de verflaag

Ook terpentijn is schadelijk, zorg dus altijd voor goede ventilatie en gebruik niet meer dan noodzakelijk.

Papaverolie
Papaverolie is een vette olie gewonnen uit de zaden van de papaver en vergeelt minder. Voor lichte en blauwe kleuren kan dus beter wat papaverolie worden toegevoegd. Omdat het erg traag droogt kan wat droogmiddel, siccatief (ca 2%) worden toegevoegd.

Medium
Het principe van olieverf is om vet over mager schilderen. Dat betekent dat je met een minder vet medium, b.v. de gomterpentijn begint en daarna een medium gebruikt wat steeds iets vetter is. Dat kan je gewoon in de handel kopen maar je kunt het ook zelf maken.
Lijnolie (olie gemaakt van vlaszaden) en standolie (een sterk ingedikte en gekookte lijnolie) kunnen met mate aan Portugese gomterpentijn worden toegevoegd. De standolie is erg vet en kan dus goed op ook wat vettere onderlagen worden aangebracht. Door het indikken is de standolie wat geel van kleur. Standolie droogt bijzonder langzaam, en laat glans op het schilderij achter. Schilder dus nooit één stukje met een medium met standolie, maar het hele doek.

Houtskool, potlood, gum, Lapis Lazuli

IL libro dell’Arte, Cenninno Cennini (Sienna 1360? – Florence1427?)

 Hoofdstuk XXXIII
Hoe je goede en perfecte en dunne houtskool maakt om te tekenen
“Voordat we verder gaan, wil ik je tonen hoe je houtskool moet maken om te tekenen. Neem een mooie, droge wilgentak en snijd hem in  stukken van de palm van je hand of, laten we zeggen, vier vingers. Verdeel deze stukken dan zoals zwavelstokken en voeg ze samen zoals een bundel zwavelstokken. Maar eerst moet je ze gladmaken en scherpen aan elk uiteinde zoals een spinrokken. Dan bind je ze op de volgende manier samen in bundels: op drie plaatsen per bundel, dat wil zeggen in het midden en aan elk uiteinde, met een dunne koper- of ijzerdraad.  Neem dan een gloednieuwe kookpan en stop er genoeg bundels in om de hele pan te vullen. Plaats er dan een deksel op en sluit die af met klei. Opdat er niets uit verdampt. Ga dan ’s avonds naar de bakkerij, nadat het werk gestopt is, en plaats de pan in de oven en laat hem staan tot ’s morgens en kijk of de stukken houtskool voldoende bedrand zijn, en goed en zwart. Indien je vindt dat ze nog niet genoeg gebrand zijn, moet je de pan weer in de oven zetten, totdat ze gebrand zijn.  Neem dan een gloednieuwe kookpan en stop er genoeg bundels in om de hele pan te vullen. Plaats er dan een deksel op en sluit die af met klei. Opdat er niets uit verdampt. Ga dan ’s avonds naar de bakkerij, nadat het werk gestopt is, en plaats de pan in de oven en laat hem staan tot ’s morgens en kijk of de stukken houtskool voldoende bedrand zijn, en goed en zwart. Indien je vindt dat ze nog niet genoeg gebrand zijn, moet je de pan weer in de oven zetten, totdat ze gebrand zijn.  Hoe kan je weten of ze goed zijn? Neem een van deze stukken houtskool en teken op een wit of gekleurd papier of op een geprepareerd panel of ancona. Als je vaststelt dat de houtskool blijft hangen, dan is het goed, en als je houtskool te veel is verbrand, blijft hij niet heel tijdens het tekenen en breekt in vele stukjes. Ik zal je ook een andere methode geven om deze houtskool te maken: neem een aardewerken braadschaal, bedek zoals hiervoor beschreven; plaats die ’s avonds onder het vuur en bedek dit vuur goed met as en ga slapen. In de ochtend zal de houtskool gebrand zijn. En je kunt op dezelfde manier zowel grote stukken houtskool maken als kleine, en je kunt ze naar eigen smaak maken, want er is nergens betere houtskool.”

Hoofdstuk XII
Hoe je, als je een fout gemaakt hebt bij het tekenen met een loden stift deze kunt uitvlakken en waarmee.
“Op papier kun je tekenen met het hiervoor vermeldde lood, zowel zonder been als met been. Als je ooit een fout maakt en een haal die met dit stukje lood gemaakt is wilt verwijderen neem je een beetje broodkruim en wrijf je daarmee op het papier, en je kunt verwijderen wat je maar wilt. En je kunt nog altijd op dezelfde manier schaduwen met inkt, met kleur en kleurstoffen, waarvan je gebruik maat met de hiervoor vermelde mengsels.” Fragmenten uit Il libro dell’Arte, het handboek van de kunstenaar van Cennino Cennini (ca. 1360 – Florence, vóór 1427).Cennini was een kunstenaar uit Florence die één van de invloedrijkste schildershandboeken van de late Middeleeuwen schreef, Il Libro dell’Arte. Hij was de eerste die stap voor stap uitlegt hoe je materialen moet maken en gebruiken. Wat voor ons zo gewoon is, een pijpje houtskool of een tube verf kopen was toen verre van zelfsprekend.  Eeuwenlang moesten kunstenaars alles zelf maken. Naast de handleidingen hoe zaken te maken geeft het boek ook een prachtig tijdsbeeld. Het geeft verder aan hoe laat te gaan slapen, wat je moet eten en drinken, dat je het mengen van kleuren niet aan oude vrouwen mag overlaten en dat je moet uitkijken voor slechte vrouwen. Van slechte vrouwen gaan je handen trillen.Het boek bestaat uit 6 delen en in het totaal 192, Romeins, genummerde hoofdstukken.

Van het oorspronkelijke boek bestaan 3 exemplaren:

  1. Het eerste exemplaar uit 1437 ligt in Biblioteca Medicea Laurenziana in Florence; bekend onder de naam Laurenziano 70 P.23
  2. Het tweede exemplaar  ligt in de Riccardiana-bibliotheek in Florence; bekend onder de naam Riccardiano 2109-versie.
  3. Het derde exemplaar  uit 1737 ligt in Vaticaanse Bibliotheek in Vaticaanstad; bekend onder de naam Ottoboniano 2974.

De Nederlandse uitgave van Contact is niet meer te koop. Tweedehands wordt het boek sporadisch aangeboden. Je betaalt dan tussen de € 125,- en de € 150,- voor het boek. De hedendaagse kunstenaar heeft het qua materiaal een stuk makkelijker; Goedman, Brugman, de Kwast, bijna alles is te koop. Bijna, want spirituslak, één van de benodigdheden voor etsen in salpeterzuur is niet meer te koop. Die maak ik na lang zoeken zelf (mijn trots).

Omdat we toch met recepten bezig zijn; voor de liefhebber hieronder het recept:

  • 333 gram Schellak (wasvrij!!) in 800 cc ethanol
  • 300 gram Kopal Manila in 800 cc ethanol

Je lost de schellak en Kopalhars onafhankelijk van elkaar op in ethanol. Drie a vier weken laten staan, af en toe wat schudden. Uitgangspunt is de schellak. Je krijgt deze lak op kleur met een in alcohol oplosbare kleurstof. Geen pigmenten gebruiken want daarmee wordt de lak poreus. Als je de lak te dun of te broos vindt voeg dan een beetje opgeloste Kopal Manila toe. Proefondervindelijk. Het nadeel van de Kopal Manila is dat je de spirituslak moeilijker van je etsplaat krijgt. Iets meer schellak oplossen of alles iets inkoken maakt de lak ook dikker.

Houtskool
Over houtskool vertelt Cennini genoeg. Het wordt nog steeds op een vergelijkbare wijze gemaakt.

Potlood (Dit artikel is overgenomen uit National Geographic Historia editie 1, 2020.)
In 1564 blies een storm een boom omver in het Noord-Engelse Borrowdale. Onder de wortels van de omgevallen stam kwam een zwarte, zeer harde en glimmende massa tevoorschijn. Lokale herders haalden het materiaal uit de grond en merkten dat het uitermate geschikt was om hun schapen mee te markeren. Ze hakten de steen in langwerpige stukken en omwikkelden die met leer of touw.Hoewel de toevallige uitvinding van het eerste potlood door een paar eenvoudige herders vrijwel zeker is verzonnen, bevat het verhaal een kern van waarheid. Zo staat vast dat er rond 1560 een uitzonderlijk rijke grafietafzetting werd gevonden in Borrowdale. Aanvankelijk dacht men te zijn gestuit op een soort lood, waardoor het materiaal de naam potlood of zwart lood meekreeg – in het Latijn heette het lapis plumbarius. Aan het einde van de achttiende eeuw werd pas duidelijk dat de substantie geen afgeleide was van lood en werd de term ‘grafiet’ bedacht, afkomstig van het Griekse woord graphein, dat ‘schrijven’ betekent.

Het oudst bewaarde potlood uit de 17e eeuw. FOTO VAN GETTY IMAGES

De Engelsen realiseerden zich dat de grafietstaven perfect konden worden gebruikt als schrijf- en tekengerei, waardoor het materiaal snel aan populariteit won. In 1565 bracht de Zwitserse geleerde Conrad Gesner verslag uit van ‘een soort lood dat door sommige Engelsen antimonium werd genoemd’, en dat het werd gebruikt om mee te schrijven. Het zwarte lood verspreidde zich snel door heel Europa. Het was sterk, schoon en handzaam, en daardoor een ideaal middel om mee te schrijven op papier, zeker omdat fouten konden worden gecorrigeerd met een ‘gum’ van broodkruimels. Aan het begin van de zeventiende eeuw werd grafiet al veel verkocht in de straten van Londen en ontstond er een steeds grotere vraag op het continent.

Timmerlieden en chemici
Toch moest de vertaalslag van grondstof, in de vorm van grafiet, naar schrijf- of tekeninstrument nog worden gemaakt. Al in 1565 beschreef Gesner een voorwerp dat bestond uit een houten handvat waaraan een punt van grafiet was bevestigd, maar al snel begon men te zoeken naar een methode om het grafiet beter in het houten omhulsel te integreren. De oudst bekende modellen dateren uit de zeventiende eeuw en bestonden uit een vierkante houten plankje met een groef waarin een rechthoekige grafietstaaf was ingebed. Om te besparen op het dure Engelse materiaal werden de staven al snel tot dunne platen verwerkt, een techniek die werd ontwikkeld in verschillende delen van Europa door ambachtelijke timmerlieden die halverwege de 17de eeuw een beginnende industrie hadden gecreëerd. Zo startte de Neurenbergse potlodenmaker Friedrich Staedtler in 1662 een onderneming die de voorloper zou worden van het bekende gelijknamige merk dat nog steeds bestaat.

Wat de potlodenindustrie pas echt deed exploderen, was de ontdekking van een alternatief voor het Engelse grafiet. Na een aantal eerdere pogingen in de loop van de zeventiende eeuw, vond de Franse chemicus Nicolas-Jacques Conté in 1795 een revolutionair proces uit. Hij vermengde grafietpoeder met klei en water, goot de natte pasta in een smalle rechthoekige mal, liet het drogen tot een smalle staaf en bakte die vervolgens op hoge temperatuur in een oven. Het resultaat was een materiaal dat nog bruikbaarder was dan het grafiet uit Borrowdale. Conté ontdekte ook dat hij, door te variëren met de kleiverhouding in het mengsel, de hardheid en porositeit van de potloden kon beïnvloeden. Zijn methode is later geperfectioneerd door de Oostenrijker Franz Hardtmuth en de Amerikaan William Munroe tot het potlood zoals we het vandaag de dag gebruiken.

Het gummetje
Het basismateriaal van gum is rubber. Het was een Engelse scheikundige, Joseph Priestley die eind 18e eeuw ontdekte dat je met een stukje rubber potlood kon verwijderen. Dat was zacht rubber.
Het huidige gummetje bestaat uit of rubber waar een schurend materiaal aan is toegevoegd of wordt van plastic gemaakt.  De rubberen gummetje kunnen met een beetje wasbenzine worden schoongemaakt.

Een ideaal gummetje, kneedgum. Het beschadigt het papier niet en is te kneden om het schoon te krijgen. Op internet vond ik het volgende recept:

Benodigdheden:

  • Bloem
  • Water
  • Kleurstof of verf
  • Bord of snijplank
  • Eventueel een bakje
  • Lepel

Strooi wat bloem op het bord of in het bakje. Voeg geleidelijk aan water toe totdat het mengel goed gekneed kan worden. Het kneden duurt een paar minuten, kneed goed totdat de bloem en het water al echt op een kneedgum beginnen te lijken. Voeg vervolgens de kleurstof, ook niet in een keer maar in stapjes toe. Blijf goed kneden totdat u een echte kneedgum aan het kneden bent. (Bron: de Kantoorvakhandel)
Succes.


Lapis Lazuli
Als laatste het recept om het pigment Lapis Lazuli te maken, het bekendste blauwe pigment uit de schilderkunst. Wij kennen het als Ultramarijn. Natuurlijk ultramarijn heeft een hoge stabiliteit voor licht. Het is een  intense en zuivere blauwe kleur die een 500 jaar kleurecht kan zijn. Er is een aandoening die bekend staat als “ultramarijnziekte” die af en toe op schilderijen is aangetroffen als een grijsachtige of geelachtig grijze gevlekte verkleuring van het verfoppervlak, die ook van tijd tot tijd optreedt met industrieel ultramarijn dat industrieel wordt gebruikt.

Cennini geeft de volgende beschrijving hoe het pigment uit de harde halfedelsteen uit Afghanistan te maken.

Hoofdstuk LXII
Over het karakter van ultramarijnblauw en hoe je het moet maken
“Ultramarijnblauw is een edele kleur, mooi en de meest perfecte van alle kleuren. Ze is beter dan je met woorden kunt zeggen en vanwege haar uitmuntendheid wil ik ze ook uitgebreid bespreken en je in detail tonen hoe ze wordt gemaakt. En let goed op, want je zult er grote eer mee inleggen en ze zal je goede diensten bewijzen. En laat wat van deze kleur, gecombineerd met goud, dat alle werken van ons beroep veredelt, zowel op de muur als op paneel, doorschemeren in elk object.

Om te beginnen haal je wat lapis lazuli. En indien je de goed steen wilt herkennen moet je die kiezen welke het rijkst is aan blauwe kleur, want ze zijn allemaal vermengd met as. Die, welke het minst van deze askleur bevat is de beste. Maar let op dat het geen azurietsteen uit Duitsland is, die er voor het oog heel mooi uitziet en lijkt op email. Verguis hem in een afgedekte bronzen vijzel, zodat het stof niet kan wegvliegen. Leg dit dan op je porfiersteen en werk op zonder water. Neem daarna een afgedekte zeef zoals de apotheker gebruikt om kruiden te zeven en zeef het. En stamp opnieuw indien je het nodig vindt. En denk eraan, hoe fijner je het opwerkt, hoe fijner het blauw zal worden, maar niet zo violet van kleur. De fijne soort wordt meer gebruikt door miniaturisten en voor het maken van draperingen met hoogsels erop.

Als dit poeder eenmaal klaar is, neem je zes ons onica sparrenhars van de drogist, drie onica mastiek en drie onica nieuwe was voor elk pond ( 1 pond = 12 onica) lapis lazuli. Doe dit alles in een nieuwe kleine aarden pot en laat het samen smelten. Neem dan een stuk wit linnen en zeef je mengsel in een geglazuurde waskom. Neem dan een pond van dit lapis-lazuli-poeder en vermeng het grondig met je mengsel en maak er een goed ineengewerkt deeg van. En om goed met dit deeg te kunnen werken moet je lijnolie nemen en je handen steeds goed ingevet houden met deze olie. Je moet dit deeg minstens drie dagen en drie nachten bewaren en het elke dag een beetje kneden. Houd in je gedachte dat je dit deeg gedurende vijftien dagen kunt bewaren, of een maand, of zo lang je wilt.

Als je het blauw eruit wil halen, volg je deze methode: maak twee staafjes uit een stevige stok, noch te dik, noch te dun, en ze moeten elk één voet lang zijn. Zorg ervoor dat ze goed afgerond zijn, aan de top en aan de onderkant en maak ze goed schoon. Neem dan het deeg wat je in de geglazuurde waskom bewaard hebt en voeg er ongeveer een soepbord vol tamelijk warm loog bij, en met deze twee staafjes, één in elke hand, draai je het deeg om en druk je het uit en kneed je het, eerst in de ene richting en dan in de andere, net zoals je met je handen brood bewerkt. Wanneer je dit gedaan hebt en je ziet dat het loog verzadigd is met blauw, giet je hem in een geglazuurd soepbord.

Neem dan weer evenveel loog en doe hem op het deeg en bewerk het met deze staafjes als hiervoor. Wanneer het loog behoorlijk blauw is doe je hem in een andere geglazuurde schaal en doe je er weer evenveel loog op en pers je het weer uit op de gebruikelijke manier, tot het deeg niet langer verkleurd en gooi het dan weg, want het is niet goed meer.

Dan schik je al deze schalen voor je op een tafel in de volgorde waarin ze gemaakt zijn. En met je hand roer je de loog met het blauw door, want het blauw zal, vanwege de zwaarte, naar de bodem zijn gezakt, en dan zul je de opbrengst van dit blauw kunnen keuren.

Overweeg hoeveel gradaties van het blauw je wenst, drie of vier of zes, of welk aantal je maar wilt. Denk eraan dat de eerste extracties de beste zijn, net zoals de eerste schaal beter is dan de tweede. Indien je achttien schalen geoogst hebt en je wenst drie gradaties blauw te maken, neem je zes schalen e je mengt ze tezamen en brengt ze terug tot één schaal; en dat zal één gradatie zijn. En je doet hetzelfde met de andere. Maar houd in je gedachte dat, als je goede lapis lazuli hebt, het blauw van de eerste twee extracties acht dukaten per ons waard is, en dat de laatste twee extracties slechter zijn dan as. Daarom moet je een geoefend oog hebben om de goede blauwen niet te verknoeien met de slechte. Giet elke dag de loog van de soepborden zodat de blauwen kunnen drogen. Wanneer ze perfect droog zijn, bewaar je ze in leder of in een blaas of in een buidel.

Indien de lapis-lazuli-steen niet zo perfect was of indien je de steen zo hard hebt opgewerkt dat het blauw er niet violet uit gekomen is, zal ik je leren hoe je het een beetje kleur kunt geven. Neem een beetje fijngewreven kermes en een beetje braziel –maar ofwel rasp je de braziel ofwel schraap je hem af met glas- en dan kook je ze samen met loog en een klein steentje aluin, en als ze koken zul je zien dat het een perfect rood is. Voor je het blauw uit het soepbord neemt, maar nadat het loog er goed uit is gedroogd, doe je er een klein beetje van deze kermes en braziel op, en roer je het goed door met je vinger en zo laat je het staan tot het goed droog is, zonder zon, vuur of wind. Als je vaststelt dat het droog is, doe je het in leder of in een buidel en je laat het met rust, want het is goed en perfect. En houd dit voor jezelf, want weten hoe je deze kleur moet maken is een uitzonderlijke gave. En weet dat dit eerder een bezigheid is voor mooie meisjes dan voor mannen, want zij zijn altijd thuis en betrouwbaar en hun handen zijn gevoeliger. Pas wel op voor oude vrouwen.

Als je het blauw wilt gebruiken, neem je er zoveel van als je nodig hebt. En als je draperingen met hoogsels moet uitvoeren, moet het een heel klein beetje opgewerkt worden op de steen, waarbij je steeds gebruik maakt van helder water. En houd de steen goed schoon en zuiver. En indien het blauw op de een of andere manier bedoezeld zou worden, neem je een beetje loog of helder water in een schotel en roer je het blauw er goed mee op. Dit moet je twee of drie keer doen en het blauw zal volledig gezuiverd zijn. Ik ga zijn tempera’s nu niet met je bespreken, want ik ga je later alles tonen over alle tempera’s voor alle kleuren, op paneel, muur, ijzer, papier steen en glas.”

 

Perspectief

Perspectief in een belangrijk onderdeel van het tekenen en schilderen. Maar hoe teken je een onderwerp in perspectief?
De afspraak is simpel: alle lijnen welke dezelfde richting op gaan, of zij nu onderkant of bovenkant aan het voorwerp zitten, verdwijnen in één punt op de horizon. 

Wanneer je een onderwerp gaat tekenen ga je altijd uit van de voorste, staande lijn, dit is de enige lijn die niet verandert. In de onderstaande voorbeelden heten de vlucht- of verdwijnpunten V1 en V2.

Met je potlood meet je de hoek waaronder de onderste lijnen naar de horizon toelopen. Je houdt het potlood  recht , horizontaal voor je en zet het potlood in het onderste punt van de voorste opstaande, rode, lijn. Je zal dan zien dat de zijkanten van het onderwerp op papier naar boven lopen.
Je kunt nu tegelijk schatten onder welke hoek (hoe schuin) de lijnen naar de horizon lopen. Per voorwerp zal dit, afhankelijk van de plaats en hoeveel je van een zijkant ziet variëren. Zie je van één zijkant meer dan van de andere zijkant dan zal de hulplijn van de kant waar je het meest van ziet minder schuin weglopen.

De afspraak is dat alle lijnen welke gelijk aan elkaar lopen  in het zelfde vluchtpunt op de horizon verdwijnen. Het maakt dus niet uit of zo’ n lijn aan de bovenkant, de onderkant of b.v. in het midden van het onderwerp zit, als ze gelijk aan elkaar lopen gaan ze allemaal naar het zelfde vluchtpunt op de horizon.
Hoe weet je nu welke lijnen in een voorwerp dezelfde richting oplopen? Ik probeer dat hieronder uit te leggen.  Als je recht boven het onderwerp zou vliegen dan zou je bij een kubus alleen maar het bovenvlak zien.

  • A en B lopen gelijk aan elkaar, (gaan de zelfde richting op) en C en D lopen gelijk aan elkaar.
  • A en B gaan dus naar één vluchtpunt rechts.
  • C en D gaan ook naar één vluchtpunt links.
  • In perspectief heeft het voorwerp dus twee vluchtpunten, één aan de linkerkant van het papier en één aan de rechterkant.

In principe kun je nu het lijnperspectief in je tekening toepassen. Hieronder de drie opties.

  1. De bovenkant van het onderwerp lig onder de horizon.

2. De bovenkant van het onderwerp ligt precies op horizonhoogte.

 

3. De bovenkant van het onderwerp ligt boven de horizon.

Eén uitzondering
Wanneer we recht tegen een onderwerp aankijken (in dat geval zien we dus geen zijkant) heeft het onderwerp maar één vlucht- of verdwijnpunt op de horizon. Dit punt vindt je door in het midden van het onderwerp een rechte lijn naar de horizon te trekken. Waar deze elkaar snijden ligt het vluchtpunt. Zie het voorbeeld hieronder.

De cirkel
Een cirkel construeer je in een plat vlak waar je recht tegen aankijkt. Je kunt de cirkel ook construeren een een vlak waar je schuin tegen aankijkt  maar voor de uitleg beperk ik mij tot het basisprincipe. Leg een bord neer en je ziet dat het bord in een vierkant staat. Je krijgt dus dit.

Plaats ik dit vierkant in perspectief dan ziet dat vierkant er zo uit. De rode lijnen zijn de diagonalen. Die verbinden de tegenover elkaar liggende hoeken. Waar de diagonalen elkaar kruisen ligt het werkelijke midden. In perspectief is het voorste deel van een cirkel (deel B) dus groter dan het achterste deel (deel A)

 

Daarna teken je de cirkel (ellips) in het in perspectief getekende vierkant. De cirkel ziet er dan zo uit

Tekening Toon Nagtegaal

Toon Nagtegaal maakte een duidelijke instructie film. U vindt deze hier

Teken je een ronde kolom dan worden de cirkels naarmate ze dichter bij de horizon komen platter. Op de horizon is de cirkel een platte lijn. Het schema ziet er zo uit, de rode lijnen staan aan de voorzijde, de dunne zwarte achteraan.

Als oefening, probeer een lucifersdoosje eens in perspectief te tekenen.

Om te onthouden:

  • De basis van de perspectief leer is dat alle lijnen welke dezelfde richting op gaan, of zij nu aan de onderkant  of bovenkant aan het voorwerp zitten, in één punt op de horizon verdwijnen.
  • horizon ligt altijd op ooghoogte. Je kijkt dan recht vooruit.
  • Als je gaat staan of zitten verandert de positie van de horizon.
  • Voorwerpen waar we recht tegen aankijken hebben maar één vluchtpunt.
  • Als we twee kanten van een voorwerp, b.v. een tafel, zien zijn er altijd twee vluchtpunten, een links en een rechts.
  • Kijken we recht tegen een voorwerp aan dan hebben we met één vluchtpunt te maken en ligt dit punt altijd, van uit het midden gemeten, recht boven het voorwerp.
  • Alle vluchtpunten liggen op de horizon.
  • Afhankelijk van de stand van het onderwerp kunnen vluchtpunten buiten het papier komen te liggen. Van Vermeer is bekend dat hij gebruik maakte van lange latten die achter de panelen monteerde. Op die latten gaf hij zijn vluchtpunten aan.
  • Voorwerpen waarvan we de bovenkant zien liggen in zijn totaal onder de horizon.
  • Voorwerpen waarvan de bovenkant op de horizon liggen vormen een rechte lijn op de horizon.
  • Voorwerpen waarvan we de bovenkant niet kunnen zien, b.v. een flatgebouw liggen voor een deel onder (de onderzijde) en voor een deel boven (de bovenzijde) de horizon. De horizon ligt altijd op ooghoogte.

De geschiedenis

In oktober 1347 arriveerden Genuese schepen op Sicilië. De schepen kwamen uit De Krim en tijdens de tocht was een groot deel van de bemanning en de passagiers slachtoffer geworden van een dodelijke ziekte: de pest. Via het Middellandse Zeegebied bestormde de pest, later ook de Zwarte Dood genoemd, het Europese continent om in minder dan vijf jaar een derde tot de helft van de bevolking weg te vagen. Niemand was veilig voor deze ziekte, ongeacht maatschappelijke positie of genomen voorzorgsmaatregelen. Priesters en paupers, pachters en prinsen – de pest maakte geen onderscheid. Opvallend was dat onder de Joodse bevolking de minste doden waren te betreuren. De reden; zij kenden vanuit hun geloof strenge hygiënemaatregelen. De grote pest-epidemie duurde van 1347 – 1352. In Europa duurde het tot ongeveer het jaar 1600 voordat het bevolkingspijl van begin veertiende eeuw weer was bereikt.

Door deze epidemie veranderde financiële structuren en het denken. Het was duidelijk dat, nu ook kloosters door de pest werden getroffen, het geloof niet tegen alles beschermde. Maar wat vooral belangrijk was, is dat veel rijken werden getroffen waardoor het geld gecentraliseerd werd. Er kwamen rijke families, rijker en machtiger dan het Vaticaan. De familie De’ Medici uit Florence is de bekendste.

De macht van de familie begon met Giovanni di Bicci de’ Medici (Florence, 1360 – Florence, 20 februari 1429). Hij was een zoon van Averardo de’ Medici, en grondlegger van het fortuin van de familie. Zijn zoon, Cosimo De’ Medici bouwde de bank internationaal uit, waardoor zij hun fortuin nog verder vergrootten. De’ Medici waren de grondleggers van het huidige bankwezen en verzamelaars van kunst.

De familie ondersteunde de filosofie (het Humanisme) waar niet meer de vraag over de rol van de mens na zijn dood centraal stond (Memento Mori= Gedenk te sterven) maar de rol van de mens tijdens zijn leven. Het kapitaal gaf de familie De’ Medici de mogelijkheid kunstenaars te ondersteunen en opdrachten te geven.  Opdrachten die niet meer uit religieuze  maar uit profane motieven werden geschilderd.  Door de grote pestepidemie veranderde de wereld, de Renaissance (de Wedergeboorte) was geboren.

Met de Renaissance begint de tijd waarin de kunstenaar steeds meer op de voorgrond treedt. Zijn de persoonlijke faam wordt belangrijk. De kunstenaar is niet alleen schilder of beeldhouwer  maar hij doet ook wetenschappelijk onderzoek: wiskunde (perspectiefleer), anatomie, techniek en nog veel meer. De ‘Uomo universalis’ is geboren.

 

Het kind Jezus, schilder onbekend. Een mooi voorbeeld van een werk van voor de Renaissance waar het perspectief niet werd toegepast.

Waar op middeleeuwse schilderijen het perspectief vaak ontbrak werd perspectief een belangrijk onderwerp in de Renaissancekunst.
De kunstenaar Filippo Brunelleschi (Florence) werkte als kunstenaar, ingenieur en architect Na enkele kleinere architectonische opdrachten zou hij zich vanaf 1418 geheel aan de bouwkunst wijden. In Rome werden klassieke bouwwerken door hem opgemeten en vooral onderzocht op constructieve elementen en ruimtewerking.  Om zijn tekeningen goed op papier te krijgen ontwikkelde hij het lijnperspectief. Het werken met verdwijnpunten waar alle zichtassen samenkomen, werd door hem het eerst toegepast. Brunelleschi wordt gezien als de ontdekker van de perspectiefleer. In Nederland was het de kunstenaar/architect Hans Vredeman de Vries (1527 – 1607) die grondregels voor het tekenen van perspectief vastlegde.

Filippo Brunelleschi. Kathedraal van Florence

 

Bronnen: Wikipedia, Historieknet, Kunstbus, Ton Nagtegaal, Atelier Jan Naezer